14e ZONDAG DOOR HET JAAR (A) - 2 en 3 juli 2005
1e lezing: Zacharia 9: 9-10
Evangelie: Mattheüs 11: 25-30
Zusters en broeders,
"Weerbarstige woorden uit onze geloofstaal" -dat is de titel van het laatste boek dat de Vlaamse Dominikaan Ambroos Remi Van de Walle heeft geschreven. Weerbarstige woorden zijn woorden die je niet meteen verstaat. Woorden zoals offer, genade of voorzienigheid -dat zijn woorden die weerbarstig zijn.
Er zijn overigens niet alleen woorden, er zijn ook stukken of stukjes evangelie die weerbarstig zijn. Neem nu bv dat evangelie van vandaag.
Jezus zegt daarin over zichzelf enkele dingen die vreemd over komen, en die je bovendien ook nog moeilijk met elkaar in overeenstemming kunt brengen.
In één van de eerste zinnen staat er dat Jezus zegt: "Alles is mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader, tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren".
Toch een vreemde uitspraak. Wat zegt die mens, Jezus van Nazareth eigenlijk? Iets dergelijks heeft bij mijn weten nog nooit iemand over zichzelf gezegd. Zo hoog heeft niemand zichzelf ooit aangeslagen.
En radicaal daartegenover staat er een paar zinnen verder: "Ik ben nederig van hart". Nederig betekent, volgens het woordenboek van Van Dale: "Onaanzienlijk, gering, bescheiden".
Hoe knoop je die twee uitspraken aan elkaar?
En als die twee uitspraken al met elkaar te verzoenen zijn, wat kunnen mensen als u en Ik daar dan mee doen, in dit eerste weekend van juli 2005?
Als je die zinnen wilt begrijpen, moet je proberen om te lezen achter de woorden. Het zijn woorden van een evangelist. Of Jezus die woorden zelf heeft uitgesproken weten wij niet. De evangelisten hebben de gewoonte om Jezus sprekend op te voeren. Dat is hun manier van schrijven. Ze maken hun boodschap over hem op die manier levendiger, zowel letterlijk als figuurlijk: sprekender.
Waar het hen om te doen is, wat er dus achter die woorden zit is dit: ze proberen te zeggen wat ze met Jezus van Nazareth hebben meegemaakt, hoe ze hem hebben leren kennen.
In het evangelie van vandaag vatten ze hun ervaring samen in twee uitspraken over hem:
1° Deze mens was op een heel aparte manier met God verbonden.
De manier waarop hij met God omging, de wijze waarop hij over God sprak, de manier ook waarop hij tot God bad -dat hadden ze nog nooit meegemaakt.
Hun cultuur was doortrokken van eerbied, van ontzag voor de grootheid en de majesteit van God. Juist in hun tijd komt men er toe, om zelfs de naam van God niet meer uit te spreken. God was een grote, verheven, majestueuze God, maar daardoor ook een God op afstand.
Bij Jezus van Nazareth is dat anders. De God van Jezus is een nabije God. Hij noemt hem niet alleen zijn Vader; hij spreekt hem ook aan met een troetelnaampje. Hij noemt hem in zijn Aramese taal: Abba, dat wil zoiets zeggen als: Pappaatje. Hij bidt tot deze God op zijn eigen manier. Nachtenlang. Bidden kennen zij ook. Ze doen dat al net zo lang als ze kunnen praten. Ze doen het drie keer per dag. Maar wat hij doet, dat bidden van hem, dat hebben ze nog nooit gezien. Ze zeggen: Dat zou je ons nu toch ook eens moeten leren. (Lucas 11: 1-4)
Die relatie met God omspande heel zijn leven. Het eerste woord dat over hem geschreven staat gaat daar over: Hij zegt tot zijn ouders die hem in de tempel hebben teruggevonden: 'Wist ge dan niet dat ik in de dingen van hem, van mijn Vader, moest zijn?" (Lucas 2: 49)
En zijn laatste woord is tot de Vader gericht: "Vader, in uw handen beveel ik mijn geest". (Lucas 23:46)
Hun ervaring met hem kun je zo weergeven. Hier was een mens zo intens één met God, als alleen de liefde mensen één kan maken. Daarom laten ze Jezus ook zeggen 'Ik en de Vader, wij zijn één'.
Ze hebben achteraf ook beseft dat ze hem niet hebben gekend. Niet echt. Niet van binnenuit. Daarom staat er in dat evangelie van vandaag "Niemand kent de Zoon tenzij de Vader". Zoals ze van te voren ook God niet hebben gekend. Niet zijn God, niet die nabije God, die zijn God was. Daarom staat er ook: Niemand kent de Vader, Abba, pappaatje, tenzij de zoon, en hij aan wie de zoon hem wil openbaren.
Zij zijn er zich van bewust: Aan hen heeft hij die God inderdaad geopenbaard. Dat geeft hun eerste indruk van hem weer: Hij was een mens die op een eenzame hoogte stond. Hij was zijn God meer dan wie ook nabij.
2° De tweede indruk die ze van hem hebben over gehouden schijnt met die eerste in scherp contrast te staan. Hij was een mens die de laagste plaats gekozen heeft, die bij mensen op de laagste trap is gaan staan.
De nabijheid met God verwijdert hem niet van de mensen, ook niet van hen die van God zijn vervreemd of met Hem gebroken hebben. Hij mijdt hen niet, hij zoekt ze op, hij gaat met hen aan tafel zitten. Dat is een teken van aanvaarding, van solidariteit. Hij ziet zichzelf als in dienst staande van mensen, vooral van hen die ziek zijn of gewond of uitgestoten. "Oud roest" noemt hen de dichter Gerrit Achterberg.
Pretentieloze dienstbaarheid. Dat heeft hij er bij zijn leerlingen ingegrift. Als afscheid heeft hij hun voeten gewassen. Groot protest, geen kwestie van, dat doe je niet! Dat deed zelfs een joodse slaaf nog niet. Hij zei: Wat ik nu doe, daar snappen jullie niets van. Maar dat komt later wel (Johannes 13: 7).
Dat is later ook gekomen. Toen waren ze in staat dat portret van hem te tekenen, dat portret in twee lijnen: Die ene lijn, die hem tekent als een mens die zijn God in liefde zo nabij is dat ze hem kunnen laten zeggen: 'Ik en de Vader, wij zijn één'. En die andere lijn, de lijn van de nooit geziene dienstbaarheid, die ze weergeven als ze hem laten zeggen: 'Ik ben nederig van hart'.
En dan nu naar ons: Wat kunnen wij met zo'n stukje evangelie nog aanvangen?
Wel, het zou kunnen - je kunt dat nooit uitsluiten, ook nu niet - dat een mens zich met die vraag naar God begint bezig te houden. Beter misschien: dat die vraag haar of hem gaat bezig houden. Dan is het goed dat er één is die op dit terrein de weg heeft gewezen. Niet naar gelijk welke God. Maar naar een God die nabij en Vader is.
En nog iets: Je kunt het ook niet uitsluiten -ook nu niet- dat een mens tot de ontdekking komt wat dienstbaarheid betekent. Niet de gedwongene, de opgelegde; ook niet die welke men zichzelf oplegt. Maar de dienstbaarheid die een gevolg is van een ontdekking. De ontdekking van iets, iets in een ander mens, hoe verfomfaaid die ook mag zijn, iets wat men zo waardevol vindt, dat men zichzelf daaraan geven wil, soms zelfs met heel zijn hart, met heel zijn ziel, met al zijn of haar krachten.
Die mens weet dan wat de evangelist wist die het evangelie van vandaag heeft geschreven. Hij weet op haar of zijn manier, wie Jezus van Nazareth was. En wie hij voor altijd voor mensen blijven zal. Amen.
Marcel Heyndrikx SVD