5e ZONDAG VAN DE VEERTIGDAGENTIJD (A) - 8 en 9 maart 2008
Ezechi?l 37: 12b- 14.
Johannes 11: 1 - 45.
Zusters en broeders,
I. Toen ik deze homilie aan het voorbereiden was, ben ik naar het kerkhof van Kalmthout gegaan. De zusters van Opwijk, die in Kalmthout gestorven zijn, liggen daar begraven. In twee lange rijen. 119 heb ik er geteld. Een aantal met twee?n in ??n graf. Alles samen 72 graven. Op elk van die graven eenzelfde soort kruis.
En op dat kruis, behalve de naam van de overledene (n), deze zin: 'Ik ben de verrijzenis en het leven'.
Een tekst dus die ontleend is aan het evangelie van vandaag. Een woord dat Jezus tot Martha heeft gesproken toen haar broer Lazarus was gestorven.
De bijbelgeleerden die een commentaar op dit stukje evangelie hebben geschreven, weten niet goed raad met die opwekking van Lazarus, onder andere omdat dit verhaal, het meest spectaculaire wonder dat over Jezus wordt verteld, bij geen enkele andere evangelist voor komt. En toch stonden die andere evangelisten veel dichter bij de feiten dan de schrijver van het 4e evangelie. Een aantal van die commentatoren is dan ook geneigd om te denken dat het hier gaat niet om een historische gebeurtenis, maar om een verhaal dat bedoeld is als een illustratie van die uitspraak van Jezus: 'ik ben de verrijzenis en het leven'.
Want daarover zijn al die bijbelgeleerden het eens: De kern van dit stukje evangelie is precies verwoord in deze zin: 'ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven'. (Joh. 11: 25)
Dat begrip 'leven' speelt in het vierde evangelie een grote rol. Helemaal aan het begin van dat evangelie, in ??n van de eerste verzen staat er al over Jezus de Christus: 'In hem was het leven, en het leven was het licht van de mensen'. (Joh. 1:4) En het komt onder andere op het einde terug. Daar zegt de auteur dat hij dit boek heeft geschreven opdat je zoudt geloven dat Jezus de Christus is, de zoon van God, en opdat je door te geloven, leven zoudt hebben in zijn naam. (Joh. 20:31).
II. Leven dat door een mens, Jezus van Nazareth, geschonken wordt,en dan nog wel eeuwig leven -wat moet je je daar in Gods naam onder voorstellen?
Misschien kunnen we er op deze manier wat dichter bij komen: Het zal dan toch moeten gaan om iets dat Jezus zelf bezat, iets wat in hem zelf aanwezig was, iets waar hij zelf van heeft geleefd. En dat kun je denk ik in twee zinnen samenvatten.
De eerste zin is deze: Hij leefde van zijn verbondenheid met God.
Klinkt ook niet simpel, maar daar is geen weg naast.
Er zijn van die formuleringen in de evangelies, waarvan je aanvoelt dat daar een heet aparte evaring onder zit, zonder dat je die zelf precies omschrijven kunt. Die uitspraken over Jezus verbondenheid met God behoren tot dat genre. Als iemand zegt dat de wil van God voor hem eten en drinken is (John. 4: 34) - Als iemand zegt dat wie de wil van de Vader doet, voor hem zoiets is als een broer, een zuster of een moeder (Marcus 3:35) -Als een evangelist iemand laat zeggen: 'ik en de Vader, wij zijn ??n' (Joh.1 0:30)- dan is die verbondenheid met God wel duidelijk. En dan is daar wel nauwelijks een ander woord voor te vinden dan het woord 'liefde' Dat klopt ook wel met het feit dat Jezus voor God een eigen naam had waarmee hij hem aansprak. Hij noemde hem 'abba', dat is zoiets als 'papaatje'. (Marcus 14:36) Dat was iets nieuws. Wat hij van anderen zal vragen: dat ze God zouden beminnen, met heel hun hart, met heel hun ziel, met alle kracht die in hen is, (Marcus 12:30) dat was iets waar hij zelf vol van was -dat was zijn leven.
Het tweede waarvan en waarvoor hij leefde is de voortzetting van het eerste: de liefde tot God die hem bezielde zette zich voort in de liefde voor de mensen. In de liefde voor Gods kinderen. En er is er geen ?"n die hij laat vallen. Geen hoer, geen bedrieger, geen collaborateur. Hij heeft ze lief gehad. Als het moet laat hij de 99 anderen die op dat moment niet in gevaar zijn alleen, enkel om naar die ene te gaan zoeken, die verloren liep.
De vierde evangelist, de laatste, heeft dat nog meer beklemtoond dan de anderen. Het woord liefhebben komt bij hem 49 keren voor. (1) Dat is meer dan bij de drie andere evangelisten samen. Het is alsof met het toenemen van de afstand in de tijd, datgene wat voor Jezus van Nazareth 'Ieven' betekende duidelijker is geworden.
Paulus, die de aardse Jezus niet heeft gekend, zegt over hem: 'Hij heeft mij lief gehad en hij heeft zich voor mij overgeleverd' (Gal 2:20) -dat wil zeggen: ook mij en ook voor mij.
Liefde tot God, liefde tot de mensen. daarin bestaat zijn leven.
'Wie in mij gelooft zal leven': Wie in hem gelooft, sluit zich aan bij dat leven van hem. Hij of zij gelooft in de liefde die zich in Jezus openbaart. Het leven dat in Jezus was is nu ook in haar of hem. Gebrekkig misschien, maar het is er wel, en daar is geen dood tegen bestand. Ondergang en bederf hebben er geen vat op. Het is van een andere orde. Daarom begint het eeuwige leven volgens Johannes hier en nu al.
III. Eigenlijk staat dit hele verhaal haaks op wat op dit moment in onze cultuur algemeen gangbaar is. Niet alleen omdat het aantal mensen dat gelooft in zoiets als een leven na de dood, een eeuwig leven,bijzonder laag is. De huidige opvatting wordt al in de dertiger jaren van de vorige eeuw brutaal weg door Willem Elschot in een gedicht als volgt geformuleerd 'Als we dood zijn is 't gedaan. (2)
Maar er is meer. Er wordt steeds meer benadrukt dat de afstand tussen mens en dier eigenlijk miniem is. Hun DNA structuur verschilt maar een paar procent. Wie in Jezus van Nazareth gelooft, ziet de mens dan toch ook en zelfs vooral als beeld en gelijkenis van de Eeuwige, van God. En dat wordt van geen dier gezegd. Wie in Jezus van Nazareth gelooft, leeft van datgene waarvan Jezus heeft geleefd, leeft van de liefde, en dat is een vorm van leven die niet te vernietigen is.
Tussen een christen en een humanist is er in hun optreden niet noodzakelijk veel verschil. Maar het fundament voor hun gedrag, dat is niet hetzelfde.
Voor een christen is dat fundament de uitzonderlijke waarde en waardigheid van de mens, Gods eigen kind. Daarom moet je de mens benaderen met een eindeloos respect. Ook dan wanneer het gaat om een stuk wrakhout, dat 'een mens blijkt als hij mij aankijkt'. ( 3 ). Wie dit gelooft heeft niet alleen perspectief, perspectief op de toekomst, hij of zij heeft ook een antwoord op de vraag van Lode Zielens: 'Moeder, waarom leven wij?'
Amen.
Marcel Heyndrikx SVD
(1) Die Episteln und Evangelien der Sonn-und Feiertage. Die Evangelien 2, lesejahr B.. Stutltgart, KathoJisches Bibelwerk,1970, p. 226.
(2) Geciteerd in: Aarts C.J. en van Etten M.C.: Domweg gelukkig in de Dapperstraat. Amsterdam, Ooievaar Pockethouse, 1994, p. 165.
(3) Oosterhuis Huub : Verzameld liedboek. Kampen, Kok, 2004, p. 216.