27e ZONDAG DOOR HET JAAR (A) - 1 en 2 oktober 2005.
1e lezing: Jesaja 5: 1 - 7.
Evangelie: Mattheüs 21: 33 - 43.
Zusters en broeders ,
Toen de kerk in Rome en omstreken nog jong was, sprak ze Grieks. Nog voor het Latijn de kerk binnenkwam, werd er in de liturgie gesproken en gezongen in het Grieks. Van dat Grieks is er in de oude liturgie van Goede Vrijdag een stukje over gebleven. Dat stukje heet: De klacht van God.
Op Goede Vrijdag betreft die klacht dan vooral het feit dat mensen van Jezus' eigen volk, leiders van dat volk, hem hebben overgeleverd om gedood te worden. De tekst luidt als volgt: "Mijn volk, wat heb ik u misdaan? Of waarin heb ik u bedroefd? Antwoord mij".
Als een refrein komt dat op die plaats in de liturgie van Goede Vrijdag, steeds weer terug: die klacht van God.
Boven de liturgie zou je ook nu de woorden van dat refrein kunnen zetten. Want die klacht van God vormt de inhoud van de lezingen van vandaag.
Maar vandaag is die klacht ingekleed in een verhaal. Een verhaal over een man die een wijngaard had geplant. De eigenaar van die wijngaard is God. En de wijngaard zelf, dat is zijn volk.
God heeft zijn volk, zijn wijngaard, lief. Hij heeft zijn wijngaard met alle mogelijke zorg omringd. Hij deed er alles aan, wat een mens maar doen kan voor zijn wijngaard. En hij hoopte zo sterk dat die wijngaard nu ook goed vruchten voort zou brengen. Maar het is niets geworden. De wijngaard bracht niets anders op dan waardeloze rommel. Vruchten die bitter zijn.
Wat je daarbij moet denken, bij die bittere vruchten, dat wordt concreet door een aantal profeten verteld. Bittere vruchten, ze worden bv door Hosea als volgt omschreven:
Er bestaat geen trouw.
Er is geen vroomheid meer.
Van God wil men niet meer weten in het land.
Zweren en liegen,moorden , stelen en echtbreuk plegen
zijn schering en inslag
en bloedbad volgt op bloedbad. (Hosea 4: 1-2).
Dat zijn de vruchten die de wijngaard, die het volk van God dus, opbrengt.
In het evangelie wordt het verhaal van wat God meemaakt met de mensen, in een iets andere parabel verteld.
Het gaat dan niet zozeer over een wijngaard, maar over de pachters van die wijngaard. Die pachters weigeren aan de eigenaar van de wijngaard huur te betalen. God zendt zijn dienaars naar hen toe. Twee keer, tot drie keer toe. En tenslotte zendt hij zelfs zijn eigen zoon. Maar zowel zijn dienaren, de profeten, als zijn zoon worden buitengegooid of gedood.
Zo kan het niet doorgaan, zegt het verhaal. Het onrecht kan niet definitief ongestraft blijven. Leugen en bedrog kunnen niet blijvend de overhand houden. De schurken zullen worden gestraft. En de scheve wereld zal worden recht gezet.
En God blijft achter met zijn klacht: "Mijn volk, wat heb ik u misdaan? Of waarin heb ik u bedroefd? Antwoord mij".
Die straf, daar hebben wij het misschien wel moeilijk mee. Ze komt naar ons gevoel teveel van buitenaf. Wij zien het eerder zo, dat het kwaad van binnenuit zijn eigen straf meebrengt. Niet altijd, en niet onmiddellijk, maar wel op de duur, en als het kwaad over de randen heen loopt. Denk bv maar aan de uitroeiing van de Joden, de Holocaust, die duidelijk maar niet verteerd geraakt.
Maar wat die klacht van God betreft over wat er op aarde allemaal gebeurt, daar kunnen wij wel in komen.
Wat maken we niet allemaal mee aan geweld, aan onderdrukking, aan terrorisme: momenteel in Afghanistan, in Irak, in Soedan, in het Oosten van Congo. Aanslagen op onschuldige mensen ook in Madrid en in Londen. Corruptie nu eens in Antwerpen, dan weer in Charleroi maar steeds weer hier en elders. Mensenhandel, uitbuiting van emigranten, misbruik van kinderen voor prostitutie. Agressie in het verkeer, baldadigheid. En dan kun je er nog een hoofdstuk erfenisruzies en familievetes aan toevoegen.
De klacht van mensen - ze verschilt niet zo heel veel van die klacht van God.
Ge wordt er niet bepaald vrolijk van.
De Nederlandse auteur Harry Mulisch heeft een boek geschreven met als titel: "De ontdekking van de hemel". (1) Het verhaal gaat er van uit dat God er nu genoeg van heeft. Hij heeft hen immers de stenen tafelen met de tien geboden geschonken. Maar de mensen hebben zich om de juiste weg, om de tien geboden, niet bekommerd. En nu zet God er een punt achter. Hij stuurt iemand naar de aarde om naar die stenen tafelen op zoek te gaan en ze naar de hemel terug te brengen. God geeft het op. Hij geeft de mensen en de wereld op.
In de bijbel wordt soms ook verteld, bv in het verhaal over de zondvloed, dat God er genoeg van heeft. Maar opgeven doet Hij het nooit.
Daar zijn twee redenen voor.
De eerste reden ligt aan de kant van God.
God blijft aan mensen altijd nieuwe kansen bieden. Hij bewaart de hoop, dat mensen van hun dwaalwegen terug zullen keren.
In het verhaal over de verloren zoon wordt dit als volgt uitgedrukt: De jongen keert op een bepaald moment terug, en dan staat er: "De vader zag hem al aankomen toen hij nog ver van huis verwijderd was. En hij werd diep ontroerd in zijn hart". (Lucas 15 : 20) Het lijkt erop alsof de man voortdurend op de uitkijk heeft gestaan, altijd bereid om aan die jongen een nieuw begin van leven te schenken. Om op die manier op een nieuwe wijze zijn vader te worden.
Dat heeft Jezus nog weer anders uitgedrukt toen hij zei dat er meer vreugde is in de hemel over één zondaar die zich bekeert, dan over 99 rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben. (Lucas 15: 7)
En Jezus zou aan Petrus niet kunnen vragen om niet zeven maal, maar zeven en zeventig maal zeven keer te vergeven, als niet God zelf bereid zou zijn om aan mensen onbeperkt vergiffenis te schenken. (Mattheüs 18:22).
Ook daarin is de mens immers geroepen om volmaakt te zijn als zijn of haar vader die in de hemel is. (Mattheüs 5: 48 ) Als er aan mensen wordt gevraagd om onbeperkt elkaar te vergeven, dan komt dat omdat God zelf het vergeven nooit moe wordt.
Het verhaal van Mulisch is een mooi verhaal, over de wereld en over de mensen, maar het gaat niet over God.
Van deze God wordt er immers gezegd: "Ook als wij ontrouw zijn, Hij blijft trouw. Want zichzelf verloochenen kan Hij niet". (II Timotheus 2: 13)
Hij blijft trouw, trouw aan zichzelf; trouw aan zijn liefde voor mensen. Dat is de eerste reden, waarom God er nooit een punt achter zet.
Er is nog een tweede reden, en die ligt aan de zijde van de mensen.
Er zijn namelijk mensen -er zijn er altijd geweest - in wie de wijnstok wél goede vruchten voort brengt en voortbracht.
Soms heetten ze Noach, soms Mozes of Judith soms Maria of Jozef of Barnabas. En één die bij uitstek goede vruchten droeg heette Jezus van Nazareth.
De parabel van de wijngaard of de wijnstok komt namelijk nog minstens een derde keer voor in de Bijbel.
Dat derde verhaal staat in het evangelie volgens Johannes. Jezus zegt daarin tot zijn leerlingen: "Ik ben de echte wijnstok en gij zijt de ranken. Wie in mij blijft en ik in hem, die brengt goede vruchten voort". (Johannes 15: 5)
Wie leven in Jezus' Geest - waar ook ter wereld, in welke kerk of groepering ook- ze dragen goede vruchten.
Onder die twee lezingen van vandaag ontbreekt er een zinnetje. Onder die klacht van God zou moeten staan: Wordt ondanks alles voortgezet.
De liefde van mensen kan buiten adem geraken.
Achter de liefde van God wordt nooit een punt gezet.
Amen.
Marcel Heyndrikx SVD
(1) MULISCH Harry : De ontdekking van de hemel. Amsterdam, Bezige Bij, 1999 , 905 pp.